§11.2 Dimensies indeling standpunten in meer detail

De eerste en meest gebruikte dimensie om standpunten in te delen is de links-rechts dimensie. Deze indeling stamt uit de tijd van de Franse Revolutie, waar leden die de standenmaatschappij en de privileges van de adel wilden behouden, rechts van de koning zaten. De tegenstanders van het regime zaten links. Rechts stond voor behoud en links voor verandering en meer gelijkheid. Door de jaren heen is de betekenis van de begrippen wel wat veranderd. Tegenwoordig is er tussen links en rechts een duidelijk onderscheid wat betreft de rol van de staat: links wil een grotere rol voor de staat dan rechts om sociale ongelijkheid te bestrijden. Rechtse politieke partijen willen minder overheidsbemoeienis met de economie en geloven meer in economische vrijheid en eigen verantwoordelijkheid.

Over het algemeen zijn sommige standpunten rechts en andere duidelijk links. Maar het is niet altijd zo zwart-wit. Over het algemeen willen linkse partijen de verzorgingsstaat, het stelsel waardoor Nederlanders worden verzekerd van zorg, behouden. Rechtse partijen zijn meer voor eigen verantwoordelijkheid en vinden dat het op sommige gebieden wel wat minder kan. De SP, een linkse partij, wil de verzorgingsstaat beschermen, dat is logisch. Maar de rechtse PVV wil dit ook. Dit laat zien dat links en rechts niet altijd zo zwart wit zijn te definiëren. Linkse partijen hebben ook wel eens een rechts standpunt en andersom.

Een andere dimensie die in het boek wordt genoemd is progressief-conservatief. In progressief zit het woord ‘progressie’, wat vooruitgang betekent. Progressieve standpunten kunnen gaan over het veranderen van iets. Conservatief komt van het Latijnse woord ‘conservare’, wat behouden betekent. Standpunten die hierbij passen, streven vaak naar het behoud van de huidige samenleving. In het boek wordt in §11.1 gezegd dat links vaak gekoppeld wordt aan progressief en rechts aan conservatief, maar hoeft niet altijd zo te zijn. Een rechts kabinet kan bijvoorbeeld een grote verandering doorvoeren wat betreft sociale zekerheid, iets wat links wil behouden. Links is dan tegen en juist behoudend, terwijl rechts progressief, veranderend is. Maar progressief en conservatief gaat ook over de mate van persoonlijke vrijheid. Dit uit zich vooral in morele, ethische kwesties zoals abortus, euthanasie en zondagsrust. Progressieve standpunten gaan hierbij voor zoveel mogelijk persoonlijke vrijheid. De overheid moet dingen als abortus dus niet verbieden, mensen moeten zelf kunnen kiezen hoe ze willen leven. Conservatieve standpunten vinden dat de overheid de plicht heeft om normen te handhaven en soms dingen dus wel moet verbieden.

De derde dimensie is die van nationalisme-internationalisme. Nationalisme vindt het eigen land, de natie, belangrijk en legt daar de nadruk op. Het streeft naar eenheid in een land. Als burgers zich meer één voelen, zijn ze meer betrokken bij kwesties in de samenleving. Ze komen dan ook meer op voor hun land wanneer het bedreigd wordt. Zo’n eenheid in Nederland zie je duidelijk terug met Koningsdag of met een EK of WK voetbal. Iedereen is in het oranje gekleed en wanneer het Nederlands elftal wint, hebben ‘we’ gewonnen. Internationalisme is juist gericht op het buitenland en de rest van de wereld. Ze wil juist samenwerken met andere landen, bijvoorbeeld in een Europese Unie of de Verenigde Naties. Een land geeft haar zelfstandigheid dan deels weg, maar behoudt ook een deel. Hoeveel dit is, hangt af van de samenwerkingsvorm. 

De laatste dimensie is genaamd materialisme-postmaterialisme. Postmaterialisme is meer gericht op immateriële (abstracte) zaken, terwijl materialisme juist gericht is op materiële (tastbare) zaken. Materialisten streven naar het bezitten van zaken. Er heerst vaak het idee dat wie je bent, je status, afhangt van wat je hebt. Geluk wordt gezocht in het kopen en hebben van tastbare dingen. Postmaterialisme ziet een verschuiving van materialistische waarden naar nieuwe waarden wat betreft autonomie en zelfexpressie. Politicoloog Robert Inglehart beschreef dat generaties na de oorlog meer nadruk gingen leggen op het behalen van niet materiële idealen, zoals vrijheid van meningsuiting, dan op materiële zekerheid. Dat heeft vermoedelijk te maken met hoe je gesocialiseerd bent: lag de nadruk tijdens de generatie tot 1945 op armoede en veiligheid; de babyboomers hebben vaak grote economische groei meegemaakt en zijn dan postmaterialistischer in hun keuze.

terug naar hoofdstuk 11naar verschillende ideologieën (§11.2)